“Het lijkt vanzelfsprekend om het verzinnen en vervalsen van data als grootste probleem te zien voor de wetenschap, maar sloppy science heeft een veel grotere uitwerking op het geheel.” Prof. dr. Lex Bouter vertelt over zijn onderzoek naar wetenschappelijke integriteit.

Door: Sicco de Knegt
Bron: Science Guide, 14 november 2016


 

Op woensdag 9 november organiseerde het Abraham Kuyper Center op de Vrije Universiteit een symposium onder de titel Het idee van een universiteit. Oud-rector van de VU en hoogleraar methodologie en integriteit Lex Bouter is betrokken bij het project The epistemic responsibilities of the university. Op het symposium sprak hij over de lopende onderzoekslijnen in dit project.

Gênant weinig onderzoek

In zijn sabbatical stortte Lex Bouter zich op een van zijn grote interesses: wetenschappelijke integriteit. Hij zocht uit wat de beschikbare literatuur was op dit gebied: “Na twee weken lezen had ik wel ongeveer een beeld van wat er gepubliceerd was, en dat was niet veel.” Zo is er bijvoorbeeld een enorme lacune als het gaat om kennis over de beweegredenen van wetenschappers om zich niet aan de regels te houden: “Er is gênant weinig onderzoek gedaan naar de redenen waarom onderzoekers zich soms misdragen.”

Om beter zicht te krijgen op de perceptie van de ernst en het voorkomen van de schending van wetenschappelijke integriteit namen Bouter en zijn team een enquête af onder deelnemers van de vier World Conferences on Research Integrity. In de vragenlijst werd hen gevraagd hoe groot zij de bedreiging vonden van fraude en zogenaamde questionnable research practices (QRPs: sloppy science) voor de waarheidsvinding, en hoe vaak deze praktijken naar hun inschatting voorkwamen.

“Welhaast als vanzelfsprekend worden het verzinnen en vervalsen van data gezien als zeer bedreigend voor de waarheidsvinding, maar het komt relatief weinig voor.” Uit eerdere surveys blijkt dat twee procent van de respondenten toegeeft zich in de afgelopen drie jaar schuldig te hebben gemaakt aan fraude, tegenover 34 procent die zich schuldig maakt aan QRPs. “We gaan ervan uit dat dit in beide gevallen een onderschatting is.”

“Op geaggregeerd niveau zijn slechte begeleiding van promovendi, gekonkel over auteurschappen en het niet publiceren van ‘negatieve’ resultaten een enorm probleem voor de wetenschap”, stelt Bouter. Hij signaleert ook een structureel tekort aan goede scholing voor jonge wetenschappers: “Ik ben bang dat jonge academici vaak onvoldoende te horen krijgen wat verantwoorde onderzoekspraktijken zijn en welk gedrag ze moeten vermijden.”

Implicaties voor de wetenschap

Op systeemniveau ziet Bouter dat sloppy science een relatief gering risico heeft om ontdekt te worden, maar wel flink uitbetaalt als je er mee wegkomt. Ook worden kleine omissies in de wetenschapscommunicatie vaak goedgepraat binnen onderzoeksgroepen. “Ik ben ook bang dat de cultuur er niet altijd naar is om hier een open gesprek over te voeren.”

“Het is belangrijk dat er een open cultuur bestaat in onderzoeksgroepen en de machtsverhoudingen in de academie staan die cultuur soms in de weg.”, aldus Bouter. Het zit hem volgens hem ook in kleine dingen die deze atmosfeer kunnen bepalen: “Wordt er bijvoorbeeld getutoyeerd in een groep? Laat de leidinggevende ruimte voor tegenspraak, en belangrijker, spoort deze het ook aan?”. Dat de cultuur in een groep niet gezien moet worden als een status quo onderstreept hij met de uitspraak: “Praten over dilemma’s kun je leren.”

Integriteitscursus

Om jonge onderzoekers na te laten denken over zogenaamde responsible research practices stuurt de VU, net als een aantal andere universiteiten, promovendi verplicht op integriteitscursus. In deze cursus moeten promovendi onder andere een waargebeurd integriteitsdilemma bespreken met hun medecursisten. “Dit kan bijvoorbeeld een dilemma zijn waarin een onderzoeker die amper bij een project betrokken is geweest een auteurschap opeist, en hoe je daarmee omgaat.”

De cursussen worden over het algemeen gewaardeerd door promovendi maar lijken niet altijd toereikend: “Wij krijgen van de promovendi vaak te horen dat ze veel aan de cursus hadden maar in de praktijk vaak tegen afwijkende opvattingen van hun eigen begeleiders aan liepen. De vraag: ‘Kunnen jullie mijn prof ook op cursus sturen?’, wordt vaak gehoord.

Als pilotinterventie gaat de VU in het kader van het onlangs gestarte project ook onderzoeksgroepen onderling met elkaar laten praten over integriteit: “Analoog aan de praktijk die in de geneeskunde heel gebruikelijk is bij lastige beslissingen gaan we met een paar onderzoeksgroepen om de maand een moral case deliberationuitvoeren.” In een dergelijke sessie heeft ieder lid van de groep een gelijkwaardige mening en wordt geoefend met het de-escaleren van lastige situaties en het voeren van een inhoudelijk en open gesprek over ethische dilemma’s.

Bouter ziet in dat er op systeemniveau problemen zijn en dat er perverse prikkels zijn die uitnodigen tot slecht gedrag: “Science in Transition heeft dit punt helder op de agenda gezet, maar ik ben vooral geïnteresseerd in wat onderzoekers zelf kunnen doen aan dit probleem.” Hij ziet daarin de cursussen en interventies als een goede stap en bovendien zet zijn groep binnenkort een grote enquête uit bij de Amsterdamse universiteiten en UMC’s om meer te weten te komen over de beweegredenen van wetenschappers en hun ideeën om sloppy science te voorkomen.